Nauwelijks concurrentienadeel door middelenbeleid
Het rapport is een deelrapport van de Evaluatie nota Duurzame Gewasbescherming. Deze evaluatie van het gewasbeschermingsbeleid tussen 1998 en 2010 is op verzoek van de ministeries van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en Infrastructuur en Milieu onder regie van Planbureau voor de Leefomgeving uitgevoerd. Woensdag 15 februari zijn de evaluatierapporten aangeboden aan de staatssecretarissen Bleker en Atsma. In het deelrapport Economie is onderzocht wat voor directe economische gevolgen het gewasbeschermingsbeleid heeft voor de agrarische ondernemer. De economische gevolgen door de administratieve verplichtingen en emissiebeperkende maatregelen zijn relatief beperkt en verschillen weinig met het buitenland. Het effect van het toelatingsbeleid van de afgelopen jaren is vaak groter, maar verschilt sterk per sector: van minder dan 1% tot 3% van de bedrijfskosten. De boomkwekers en bollentelers hadden in dit opzicht te maken met het grootste kosteneffect.
In vergelijking met België, Frankrijk, Spanje, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk (de referentielanden in dit onderzoek) is er voor de Nederlandse telers bij 80% van de onderzochte gewassen geen of nauwelijks extra concurrentienadeel door gewasbeschermingsbeleid. Bij sommige gewas/landcombinaties is er echter wel een negatief concurrentie-effect van twee tot tien procent op het gewassaldo met één uitschietend gewas met een zeer klein areaal waar het verschil achttien procent bedraagt. De situatie, waar relevante negatieve economische effecten optreden, speelt met name bij de vergelijking met België en wordt veroorzaakt door verschillen in het beleid voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen.
De milieudoelstellingen voor gewasbescherming zijn in Nederland scherper geformuleerd en op kortere termijn gesteld dan in de referentielanden. Dit kan een oorzaak zijn van de gevonden economische verschillen. Omdat Nederland een waterrijk land is, zijn voor dat “milieucompartiment” verregaande doelstellingen geformuleerd. Hierdoor is ook de impact van de risicobeoordeling voor grond- en oppervlaktewater bij de toelatingsbeoordeling van een middel, groter dan in het buitenland. Verder kunnen verschillen veroorzaakt worden door de gemiddelde kortere doorlooptijd van de toelatingsprocedure in enkele referentielanden en de lagere toelatingskosten voor de toelatingsaanvrager in België
Bron: WUR