Schrijf je in voor onze dagelijkse nieuwsbrief om al het laatste nieuws direct per e-mail te ontvangen!

Inschrijven Ik ben al ingeschreven

U maakt gebruik van software die onze advertenties blokkeert (adblocker).

Omdat wij het nieuws gratis aanbieden zijn wij afhankelijk van banner-inkomsten. Schakel dus uw adblocker uit en herlaad de pagina om deze site te blijven gebruiken.
Bedankt!

Klik hier voor een uitleg over het uitzetten van uw adblocker.

Meld je nu aan voor onze dagelijkse nieuwsbrief en blijf up-to-date met al het laatste nieuws!

Abonneren Ik ben al ingeschreven
Rabobank verwacht lager areaal, maar ook transitie duurzamere teelt

“Het lijdt geen twijfel dat de Nederlandse handels hub-functie in stand blijft”

Tholen - Half december legde Rabobank haar nieuwe agrofoodvisie neer: ‘Samen op weg naar een duurzame en vitale agrofoodsector in Nederland in 2040’. Een vergezicht waarin Rabobank vooruitblikt naar hoe zij denkt dat de Nederlandse agrofoodsector er dan voor zou moeten staan. Duidelijk is dat begrippen als duurzaamheid, true value, waardering van groen-blauwe diensten en vraaggestuurde gesloten waardeketens centraal staan. De invulling van deze opgaven is nog een work in progress, maar zeker is dat alle ketenpartijen ervoor nodig zijn, net als de overheid, en de consument. Rabobank Sectormanager Food & Agri Arne Bac licht de visie in onderstaand verhaal uit vakblad Primeur toe.

Wat is de kern van jullie visie waar het de teelt van groenten en fruit betreft?
“We zien drie grote transities voor groenten en fruit in zowel de vollegrondsteelten als in de glastuinbouw. Er is een energie/klimaattransitie waarbij het doel is klimaatneutraal te worden. Dat heeft alles te maken met de fossiele energievoorziening en dat is best spannend. De tweede transitie is naar weerbare plantsystemen. Dat wordt ook gedicteerd door de overheid en het toegestane middelengebruik: wat kan nog wel? Het Farm-to-Fork beleid van de EU is daar een belangrijke pijler onder. Daar zit best spanning op. En de derde transitie is het hele arbeidsvraagstuk. Er is een tendens naar minder arbeidsmigratie, dus je moet automatiseren en robotiseren.”

Zorgen deze transities ervoor dat de sector er op termijn helemaal anders gaat uitzien?
“Als je het over de glastuinbouw hebt, zien wij klimaatneutraal als een haalbare optie. Het tempo is een vraagteken, maar we twijfelen er niet over dat het kan; de technieken zijn er of komen beschikbaar. Wij denken zelfs dat dit soort verantwoorde productie de concurrentiekracht van de sector enorm kan verstevigen. Dat de sector in omvang niet zo groot zal zijn als nu, lijkt ons evident. Als je kijkt naar klimaat, gaat dat allemaal over energie die fossielvrij moet worden met gebruik van alternatieve energiebronnen. Dan kan niet overal alles in Nederland. De regio Westland heeft een wat makkelijker uitgangspositie door de aanwezigheid van onder meer geothermie. Maar stel, je kassenbedrijf is solitair gelegen in bijvoorbeeld het midden van Brabant of Limburg, dan wordt het lastig omdat daar niet alles mogelijk is. Dat kan trouwens ook gelden voor sommige concentratiegebieden.

Dat speelveld gaat echt veranderden. Dat betekent overigens niet dat die kassen leeg komen te staan of afgebroken moeten worden, want er zijn heel veel teelten die met een veel lagere energie-input prima kunnen produceren.” Als voorbeeld noemt hij een solitair gelegen tomatenbedrijf ergens in Nederland zonder transitiepotentieel. “Waarom zouden er in die kas geen aardbeien of boomkwekerijproducten geteeld kunnen worden met warmtepompen, waarmee in de zomer warmte wordt gegenereerd om die in de najaars- en voorjaarsteelt te benutten? Dat zou prima kunnen. Dus, ziet de tuinbouw er in de toekomst anders uit? Ja, er zullen niet op dezelfde plekken dezelfde teelten zijn als nu. Maar er is absoluut perspectief voor de teler, want er is heel veel vraag naar verantwoord geproduceerde producten, daar is de Nederlandse tuinbouw een ster in. Het is heel goed mogelijk om veel productie te halen uit weinig oppervlakte, met een lage milieu-impact.”

“Vandaag de dag zien we de beweging op het gebied van de vollegrondsgroententeelt al: de weerbare plantsystemen. Er is een ontwikkeling zichtbaar in de richting van de productie van gewassen die van nature resistent zijn of waar een hele lage inzet van synthetische gewasbeschermingsmiddelen nodig is. Daarnaast wordt steeds meer gefocust op de toepassing van groene middelen en IPM (Integrated Pest Management)-technieken. Wij verwachten een verschuiving van planten met een matige weerbaarheid, naar variëteiten die wel een hoge plantweerbaarheid hebben en in de nieuwe context prima kunnen presteren. Want er blijft behoefte aan gezonde groenten en fruit.”

Wel stelt Arne vast dat die nieuwe weerbare rassen nog niet op alle vlakken al beschikbaar zijn. Om die ontwikkeling te bespoedigen is Rabobank voorstander van toelating van de nieuwe veredelingstechnieken, waaronder onder meer Crispr Cas. “Dat is wel een must. Wij zien dat echt als een onderdeel van het instrumentarium dat nodig is om de transitie te kunnen maken naar weerbare plantsystemen. Daarnaast denken wij dat innovaties, zoals bijvoorbeeld technieken rondom energie-efficiëntie en duurzame opwekking, robots, sensoren, cameratechnieken en Artificial Intelligence (AI), nodig zullen zijn om de transitie te kunnen maken. Net zoals de beschikbaarheid van voldoende groene gewasbeschermingsmiddelen.

Want er liggen voldoende middelen op de plank, die nog de toelatingsprocedure moeten doorlopen. We merken dat de synthetische middelen snel uitfaseren, maar dan moet er wel een alternatief zijn in de fase naar weerbare teeltsystemen.” Daarin ziet Arne dat deels de politiek aan zet is als het gaat om wetgeving en het toelaten van technieken. Voor een ander deel merkt hij op dat de bal ook bij de telers ligt en verwijst daarbij naar de toepassing van onder meer technieken als precision farming.

Er is veel te doen over het onderwerp opschaling; het wordt vaak gezien als onwenselijk. Hoe staat Rabobank daar tegenover?
“Ondernemers anticiperen op wat markten doen en consolidatie is van alle tijden. Je ziet dat de kleinschalige, historische modellen niet in staat waren om te komen tot een gezonde businesscase. Banken volgen daarin de markt en faciliteren de telers in hun ambities. In onze visie zeggen we voor de tuinbouwsector niet dat kleinschaliger moet, we voorzien juist dat het aantal bedrijven minder zal worden, wat automatisch leidt tot een verdere opschaling. De fusies die je vandaag de dag ziet in de vruchtgroenten, zijn daar een sprekend voorbeeld van. Voor ons is de vraag hoe we onze klanten op een goede wijze kunnen blijven faciliteren. Want binnen een duurzaam concept kan bijvoorbeeld 300 hectare blokpaprika in één hand, net zo’n goed verdienmodel zijn als bijvoorbeeld 5 hectare niche-paprika’s. Het een sluit het ander niet uit. Maar zowel het bedrijf van 300 hectare als het bedrijf met 5 hectare zal moeten verduurzamen. Alleen maken de twee bedrijven, met dezelfde opdracht, een andere reis.”

Waar ziet Rabobank in deze transitie een verdienmodel voor de sector?
“Vandaag de dag is het verdienmodel de financiële kostprijs met een plus, wat leidt tot een marge. Maar de vergoeding van de impact op milieu, water, omgeving en emissies zit daar niet in. Nu dragen we de milieulasten als maatschappij. Daarvan hebben we nu de grenzen bereikt. Dus het is te veronderstellen dat we gaan bewegen naar een ander soort beprijzing: op waarde, de true value-methode. En de vraag is ook: bij wie valt de opbrengst? Betekent dit dat de teler een hogere prijs krijgt? Dat hoeft lang niet altijd het geval te zijn. True value gaat ook over het transparant uitkeren van werkelijk gemaakte directe, maatschappelijke en milieukosten. Hoewel het logisch lijkt in deze gedachte dat de consument dat gaat betalen, hoeft dat niet. Groen-blauwe diensten, gefaciliteerd door inning via belasting en uitgekeerd aan de ondernemer om die inspanningen te doen, kan ook een model zijn. Wij zien een beweging richting het tot waarde maken van de werkelijk gemaakte kosten in de keten, maar de weg ernaartoe is nog niet altijd even helder.”

Door verschillende oorzaken – onder meer infrastructuur en huizenbouw, maar ook natuur – loopt het landbouwareaal in Nederland jaarlijks terug. Wat doet dat met de Nederlandse handels- en concurrentiepositie, ook gezien de door jullie bepleite sterkere ketenregie?
“De totale tuinbouwsector – bloembollen, fruit, glasgroente en sierteelt – draagt ongeveer tien miljard bij aan de Nederlandse economie. Daarmee is de tuinbouw terecht een topsector. We verwachten dat de economische waarde stabiel blijft, maar dat het areaal zal afnemen. Dat betekent dat de waarde per hectare toeneemt. Dat het handelscluster hiermee te maken krijgt, is evident. Anderzijds heeft het Nederlandse handelscomplex een hub-functie voor Europa en zelfs verder. Wij hebben er geen twijfel over dat die positie in stand blijft. Maar het hoeft niet altijd fysiek via Nederland te gaan. Producten hoeven niet specifiek over de Nederlandse grens te komen, maar kunnen ook direct van de oorsprong naar de bestemming gaan. En dan heb je wel de baten, maar niet de lasten.”

Je geeft aan dat er minder productie zal zijn, maar de economische waarde blijft stabiel. Worden producten meer waard of gaat de opbrengst per hectare omhoog?
“Beiden. True value zal gemiddeld genomen leiden tot een andere prijs en die zal voor sommige producten hoger zijn en voor andere producten lager. Maar dat de productie per m², vooral in de glastuinbouw, nog zal kunnen toenemen, lijkt ons technisch logisch.”

En hoe ziet Rabobank dat voor andere producten zoals aardappelen of uien die veel worden geëxporteerd? Zoals bijvoorbeeld de vroege aardappelen voor de – immer groeiende – aardappelverwerkende industrie die steeds verder weg geteeld worden omdat het lokale areaal niet toereikend is. Ligt de toekomst daarvan nog in Nederland of elders?

“We zien natuurlijk wel dat door bijvoorbeeld de Kaderrichtlijn Water (KRW) en het GLB (het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid van de EU) bouwplannen extensiever worden. Er zullen meer rustgewassen geteeld gaan worden, waardoor er minder ruimte zal zijn voor rooigewassen zoals aardappelen en uien. Of deze teelten gaan verschuiven naar andere gebieden is afhankelijk van de teeltomstandigheden aldaar. Ook elders in Europa spelen uitdagingen op het gebied van bodemkwaliteit en toegang tot water. Daarnaast zijn daglengte en temperatuur van invloed op de teelt. Verder hebben we nog te maken met politieke (in)stabiliteit in Oost-Europa. Het zal dus niet eenvoudig zijn om uit te wijken naar andere gebieden om de gewassen te telen. Daarnaast heeft Nederland met de aanwezigheid van diverse verwerkers en het goede logistieke netwerk via de haven in Rotterdam een goede uitgangspositie.”

Voor producten als aardappelen of uien ziet Arne een herlocatie van productie dus niet zo snel. “We hebben hier uitermate goede klimatologische omstandigheden, de verwerkende industrie en de handel zitten ook hier. Toch verhandelt de Nederlandse uienhandel uien vanuit en naar de hele wereld, waaronder een deel Nederlandse uien. Dat heeft niet te maken met de lokale uienproductie in het land van bestemming, maar met de vraag van dat moment, die er in een volgend seizoen weer heel anders kan uitzien. Dus daarbij speelt niet alleen de Nederlandse uienteelt een rol, maar vooral ook de hub-functie van de Nederlandse handel.”

“Vooral voor producten met een hoge energiebehoefte is herlocatie wel een ontwikkeling die al een tijdje gaande is. Doordat de kostprijs van energie is toegenomen en nog verder zal toenemen door de komende, hogere energiebelasting en CO2-heffingen, verwachten we dat producten met een hoge energiebehoefte minder in Nederland zullen worden geteeld. Behalve op bedrijven waar met innovatie dergelijke producten alsnog geteeld kunnen worden. In de sierteelt hebben we de afgelopen jaren al gezien dat er een krimp in de energie intensieve gewassen ontstaat omdat het economisch niet meer rendabel is.”

Er is veel discussie over de margeverdeling in de versketen, waarbij de kritiek klinkt dat de retail met een te groot deel van de koek gaat schuiven, tegenover de primaire producent. Hoe staat Rabobank in deze discussie?
“Dat is een beeld wat geschetst wordt, waarvan ik niet kan zeggen of het klopt of niet. Een beweging naar true value om de kosten te bepalen en die te waarderen, gaat dat beeld in een ander perspectief plaatsen en zorgt ervoor dat het wordt opgelost. In dat model wordt transparant gemaakt waar de werkelijke kosten worden gemaakt. Vanuit het true value-perspectief zit het zwaartepunt van de kostprijs – net als de milieu en maatschappelijke impact - aan het begin van de keten en niet aan het eind.”

Rabobank visie: “Voor de realisatie van onze visie is ook de inzet van andere partijen nodig: overheden, consumenten, keten- en kennispartners en uiteraard de agrarische ondernemers zelf. Want één ding is duidelijk: alleen bij samenwerking van alle partijen kan een duurzame en vitale Nederlandse agrofoodsector in 2040 succesvol worden gerealiseerd.”

Hoe ziet die samenwerking er concreet uit?
“Het vraagt het komen tot gesloten waardeketens, van teler tot supermarkt in één intensieve samenwerking, waardoor samen, sneller verduurzaamd kan worden. Met in de vraaggestuurde ketens een transparante kostprijsopbouw, de dilemma’s die daarbij horen en het eerlijk onderling verrekenen daarvan. De rol van een bank is om deze gesloten ketenconcepten te faciliteren, waardoor die versnelde verduurzaming ook mogelijk gemaakt kan worden. Als zo’n concept bijvoorbeeld aantoonbaar beter scoort op duurzaamheid, mag je ook verwachten dat het leidt tot een betere beloning in maatschappelijke diensten. Bijvoorbeeld dat een ondernemer die het goed doet waar het water betreft, minder heffingen hoeft af te dragen, maar juist lage waterschapslasten betaalt.” Arne stelt vast dat er voor de overheid in dit concept een belangrijke rol is weggelegd.

“Het is belangrijk dat de overheid van een middelenbeleid komt tot een doelenbeleid. Zodat ondernemers weten dat als ze de doelen halen, daar de juiste waardering vanuit de overheid tegenover staat. Het bereiken van de gestelde doelen gaat nu eenmaal met kosten gepaard. Landschapsbeheer kan niet voor niets en het is juist bij uitstek een overheidstaak om groen-blauwe diensten te waarderen. Ons betoog is dat het middelenbeleid is uitgewerkt en dat de volgende stap het innovatie-spoor is. En dat kan sneller en beter via een doelenbeleid. Het maakt verschil of een teler teelt op zandgrond, in kwetsbaar veengebied, op kalkrijke zeekleigronden of in een beekdal. De context en hoe een bedrijf is ingericht vereisen een andere aanpak om het gestelde doel te bereiken.”

“Dat hierdoor de kostprijs van voedsel stijgt, is evident. Relatief gezien betalen wij in Nederland heel weinig voor voedsel – momenteel rond de 10 procent van het inkomen – en de consument zal eraan moeten wennen dat een groter deel van het inkomen aan voedsel wordt uitgegeven. Maar daar is men in een situatie van inflatie en dalende koopkracht niet aan toe. Ook hier heeft de overheid een rol in de eerlijke beprijzing van voedsel, zodat consumenten die nu niet in staat zijn gezond voedsel te kopen, daartoe wel in staat gesteld worden.”

Hoe staat Rabobank dan tegenover de ontwikkeling van de categorie biologisch? Er is veel aandacht voor, maar uit het consumentengedrag blijkt niet eenduidig dat daar ook markt voor is.
“Biologisch is een mooi, duurzaam concept. En dat duurzame concept heeft het in de situatie van vandaag moeilijk, omdat er vanwege de gedaalde koopkracht door de consument minder biologische producten worden gekocht. Het is te duur en dat is precies de angel van deze transitie. Betaalbaarheid maakt dat de transitie mogelijk gemaakt kan worden. En dat is waar true value voor staat. De huidige marktsituatie van de biologische categorie laat zien dat een transitie niet makkelijk is. Je ziet wel dat er in de supermarkt meer ruimte wordt gemaakt voor bio. Dus de supermarkt wil op dat vlak wel, maar als de consument het links laat liggen omdat het te duur is, levert dat een spanningsveld op. Daarom benadrukken wij: redeneer niet vanuit vandaag, maar vanuit overmorgen om in 2040 te komen, zodat er uiteindelijk wordt geconcurreerd op duurzaamheid en niet op prijs.”

Rabobank verwacht dat, als dit in Europees verband vormgegeven wordt, kan bijdragen aan de concurrentiepositie van Nederland. “Er lagen bij de onderhandelingen over het Landbouwakkoord, waarover geen overeenstemming is bereikt, voorstellen om te komen tot één Europese duurzaamheidsstandaard. Als je op die standaard het beste presteert, zou dat juist voor het Nederlandse kwaliteitsproduct tot een concurrentieel voordeel kunnen leiden. Overigens lopen die gesprekken over een Europese duurzaamheidsstandaard gelukkig door, dat gaat de BV Nederland helpen.”

Dit artikel verscheen eerder in editie 1, 38e jaargang van Primeur. Zie hiervoor www.agfprimeur.nl.

Voor meer informatie:
Rabobank
Arne.Bac@rabobank.nl
www.rabobank.nl

Publicatiedatum: