Agrarisch ondernemer vindt eigen sociale zekerheid te duur
Pensioen
In alle sectoren in de land- en tuinbouw wordt de waardeontwikkeling van het bedrijf als de belangrijkste basis gezien voor pensioenopbouw. Dit geldt voor 55% van de respondenten. Daarnaast spelen ook stortingen bij een verzekeraar (37%), FOR (32%) en sparen/beleggen via de bank (28%) een belangrijke rol. Ongeveer 20% van de ondernemers verwacht buiten de AOW geen aanvullend pensioen te hebben opgebouwd. Daarnaast weet bijna 30% niet wat hij te besteden heeft op zijn oude dag.
Redenen voor een beperkte aanvullende pensioenopbouw zijn de gemiddeld lage inkomens bij agrarische ondernemers en de bedrijfsoverdracht aan de volgende generatie. Bij de overname blijkt het bedrijf vaak alleen levensvatbaar als de ouders vermogen in het bedrijf laten zitten. Dit gaat ten koste van de hoogte van het pensioen. Agrarische adviseurs en accountants zouden meer aandacht moeten besteden aan pensioenopbouw in relatie tot vermogen in het bedrijf en bedrijfsopvolging.
Arbeidsongeschiktheid
De kans op arbeidsongeschiktheid is voor agrarische ondernemers groter dan bij veel andere beroepsgroepen. De huidige verzekeringsgraad voor arbeidsongeschiktheid bij agrarische ondernemers ligt op 52%. Dit percentage komt overeen met het midden- en kleinbedrijf (mkb).
De belangrijkste redenen om zich niet te verzekeren zijn: de te hoge premie (53%), niet nodig vanwege voldoende reserve (17%), onvoldoende winst uit onderneming (16%) en medische uitsluiting (15%). Binnen de groep niet-verzekerden geeft 25% aan bij arbeidsongeschiktheid onvoldoende vermogen achter de hand te hebben en hiermee financieel kwetsbaar te zijn voor ziekte en arbeidsongeschiktheid. Elf procent vindt de verzekering overbodig omdat ze de kans op arbeidsongeschiktheid erg klein achten. Voor de niet-verzekerde ondernemers jonger dan 45 jaar ligt dit percentage op 24%. Met name jonge ondernemers vinden de premie te hoog.
Een terugkeer naar een verplichte collectieve verzekering wordt niet aanbevolen. Beter kan de bewustwording bij jongere onverzekerde ondernemers worden vergroot.
Voorzieningen bij laag inkomen
Het aanwezige eigen vermogen op agrarische bedrijven is de belangrijkste vorm om in het levensonderhoud bij lage inkomens te voorzien. In verhouding tot de jaarlijks grote aantallen agrarische bedrijven met negatieve inkomens en een kwart van de ondernemers (15.000 tot 20.000 bedrijven) met een gemiddeld inkomen onder de armoedegrens is het feitelijk gebruik van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz) beperkt. Jaarlijks maken zo’n 200 à 300 agrariërs gebruik van het Bbz. Voor de groep ondernemers met tijdelijke inkomensproblemen en een perspectiefvol bedrijf is het Bbz een belangrijk vangnet.
Levensloopregeling
Anders dan werknemers hebben zelfstandigen niet de mogelijkheid om een gedeelte van hun inkomen te reserveren voor de zogenaamde levensloopregeling. De helft van de ondernemers in het onderzoek heeft belangstelling voor een levensloopvariant waarin belastingvrij gereserveerd kan worden buiten het bedrijf en er ruimte is om het geld te gebruiken wanneer er tijdelijk minder inkomen is. Een eventuele uitbreiding van de regeling naar niet-werknemers is echter momenteel om uitvoeringstechnische gronden niet op een verantwoorde wijze uitvoerbaar.
Bron: Lei