Biochar als substraatonderdeel is een manier om het gebruik van veen en de gerelateerde koolzuurgasuitstoot te verlagen. Daarnaast is biochar als drager van micro organismen een manier om de wortelomgeving minder bevattelijk te maken voor ziekteverwekkers.
Tot nu toe is bij de productie van biochar niet vooraf bedacht hoe de biochar zou worden toegepast. In samenwerking met het Energie Centrum Nederland (ECN) onderzocht de business unit Glastuinbouw van Wageningen University & Research een groot aantal biochars die op verschillende wijze geproduceerd zijn. De uitkomsten:
- Vermijd grondstoffen die leiden tot biochar met een te hoog zoutgehalte of een te hoge pH-buffer. Regels voor het vooraf testen van grondstoffen zijn opgesteld.
- Kies procesinstellingen en ovenopbouw die leiden tot voor de eindgebruiker gewenste deeltjesgrootte, verteerbaarheid, inwendig oppervlakte en voorkom dat giftige koolwaterstoffen neerslaan op de biochar. Regels voor de juiste procesinstelling en ovenopbouw zijn opgesteld.
- Meetmethoden die relevant en begrijpelijk zijn bij levering aan potgrondbedrijven in de glastuinbouw. Hiermee wordt bijvoorbeeld duidelijk hoeveel stikstoffixatie verwacht mag worden en hoeveel zuur nodig is om het materiaal op een juiste pH te brengen.
Dezelfde aanpak als hierboven maar dan met andere meetmethoden kan worden gevolg voor het produceren van biochar voor andere toepassingen als bollenteelt (waterberging), boomteelt (drager voor mycorrhizas) of grondverbetering (aanvulling nutriƫnten).
Het onderzoek is gefinancierd door het ministerie van Economische Zaken in het kader van een TO2 project gericht op het terugdringen van het gebruik van fossiele energie in de glastuinbouw.
Bron: Wageningen University & Research