Wilde bermen vormen een steeds vertrouwdere aanblik, zowel binnen als buiten de stadsgrenzen. De aandacht voor biodiversiteit groeit, ook binnen de glastuinbouwsector. Maar welke kansen biedt biodiversiteitsherstel voor plaagbestrijding in de kas?
Onderstaande tekst is overgenomen uit Buitenstebinnen, een halfjaarlijkse uitgave van Naktuinbouw.
Gerben Messelink is buitengewoon hoogleraar biologische bestrijding in de glastuinbouw en senior wetenschappelijk onderzoeker entomologie. Hij is betrokken bij een vierjarig project van Wageningen University & Research (WUR), dat zich met deze vraag bezighoudt. Het project gaat net zijn tweede jaar in. “Het is nog te vroeg om uitspraken te doen over de uitkomst van een pilot in de Bommelerwaard. Hier legden ze bij een teeltbedrijf meerdere stroken met verschillende bloemmengsels aan,” aldus Messelink. “We ronden een interessante literatuurstudie naar de potentie van een groot aantal plantensoorten in relatie tot het verbeteren van de biodiversiteit af. De uitkomst is een database van meer dan honderd plantsoorten.”
Database van planten
“We brengen met de database van plantsoorten in beeld wat de bloeitijd en bloeiduur is, op welke grondsoort ze gedijen, wat hun gevoeligheid is voor ziekten en plagen en welke functies zij vervullen voor natuurlijke vijanden. Sommige hiervan hebben bijvoorbeeld nectar en stuifmeel nodig. Neem als voorbeeld de zweefvlieg. In de teelt van zacht fruit kunnen ze een belangrijke rol spelen bij de bestuiving. Tegelijkertijd zijn de larven van veel zweefvliegsoorten predatoren (natuurlijke vijanden) van de bladluis. De zweefvlieg heeft alleen wel een korte tong. Daardoor zijn veel bloemen niet geschikt als verblijfsomgeving. Maar schermbloemen, die niet zo diep zijn, juist wel.”
Groei van aantal plagen
De hamvraag van het vierjarige project is in het tweede jaar nog niet beantwoord. “Als je zorgt voor meer biodiversiteit rondom de kas, resulteert dit dan in een toename van een populatie met natuurlijke vijanden? En draagt die op haar beurt bij aan de plaagbestrijding in de kas? En als er rondom de kas een aantrekkelijk gewas staat voor bijvoorbeeld trips of wantsen, in hoeverre vliegen die dan toch de kas in? En als de begroeiing mocht afsterven, migreert de populatie van buiten dan massaal de kas in?”
Messelink raakte de laatste jaren steeds meer overtuigd van de potentie van een betere biodiversiteit voor plaagbestrijding in de kas. “Het aantal plagen groeit, terwijl de overheid het gebruik van gewasbescherming steeds meer aan banden legt. Er zijn studies die aantonen dat een grote diversiteit van natuurlijke vijanden bijdraagt aan het onderdrukken van plagen. Natuurlijke vijanden vullen elkaar aan. Bijvoorbeeld doordat ze verschillende stadia van een plaag bestrijden of omdat ze bij verschillende temperaturen actief zijn.”
Pilot op teeltbedrijven
De vraag is hoe je zo’n preventief systeem in een kas in stand houdt bij toepassing van monoculturen op substraat. Zowel voeding als voldoende schuilplaatsen voor natuurlijke vijanden ontbreken vaak. Naast het in het gewas blazen van voeding, zoals bijvoorbeeld cysten van de pekelkreeft of stuifmeel van lisdodde, ziet Messelink nog andere kansen. “Ik denk dat kleine wildstroken binnen de kas ook een goede bijdrage kunnen leveren aan plaagbestrijding.” Het vierjarige onderzoeksproject krijgt een vervolg met een pilot op vier teeltbedrijven in Oostland (Zuid-Holland). “Op basis van de huidige kennis leggen we bij deze bedrijven onderhoudsarme stroken met bloemmengsels aan. Deze lopen uiteen qua biodiversiteit. Met vallen en sleepnetten gaan we analyseren welke natuurlijke vijanden er zich nestelen. De resultaten vergelijken we met een referentiestrook. Ook kijken we wat de impact is op de plaagdruk in de kas.”
Eikenprocessierups
Net als Messelink constateert ook Jasper Helmantel van Cruydt-Hoeck dat de aandacht voor biodiversiteit sterk in de lift zit. Helmantel is eigenaar van het in wildeplantenzaden en bloemenweidemengsels gespecialiseerde bedrijf. Hij ziet op het boerenerf het tij ten aanzien van biodiversiteit al enige tijd keren. “Vroeger kreeg een veehouder strafpunten van de melkcoöperatie als hij zijn berm niet goed maaide. In een tijdsbestek van zo’n tien jaar is dat aardig omgeslagen. Je ziet steeds meer percelen die omzoomd zijn door een strook met wilde bloemen. Al zie je daar helaas ook nog steeds te vaak
niet-inheemse soorten ingezaaid.”
Helmantel breekt een lans voor diversiteit. “Een grote variatie aan dieren, planten en organismen, zowel boven als onder de grond, hebben we echt hard nodig. Als dat verschraalt als gevolg van monocultuur en bebouwing, verdwijnt de samenhang in de natuur. En dat leidt weer tot ziekten en plagen. De eikenprocessierups is een typisch voorbeeld van een plaag, die als plaag kan ontstaan door het ontbreken van biodiversiteit.”
Inheemse soorten
Net als Messelink ziet ook Helmantel kansen voor wilde stroken in de kas. Voor telers die aan de slag willen met de aanleg van een wilde bloemenweide heeft Helmantel enkele adviezen. “Het is belangrijk dat er geen vegetatie meer op de ondergrond staat. Een eventuele grasmat moet plaats maken voor open grond, waar zaad in kan kiemen. Daarnaast is goed onderhoud belangrijk. Niet maaien wanneer het je toevallig goed uitkomt, maar gericht een- of tweemaal per jaar maaien.
Aan het eind van de zomer en zo tegen de winter. Het maaisel moet je vervolgens afvoeren. Dat mag niet blijven liggen.”
Voor een goed herstel van de biodiversiteit zijn volgens Helmantel inheemse soorten nodig. “Exoten uit Amerika, Azië en Afrika bloeien weliswaar wel, maar zijn voor de biodiversiteit nauwelijks van waarde. Dan kun je beter gebruik maken van inheemse wilde bloemen. Die zijn wel wat duurder dan hoogproductieve soorten uit het buitenland.”
Een universeel advies over welke soorten het best werken is volgens Helmantel niet te geven. “Dat is van specifieke omstandigheden afhankelijk. Denk alleen maar aan de invloed van de ondergrond. Op kleigrond gedijen andere soorten dan op zandgrond. En op veen pakt het weer anders uit.”